morgen sta je tussen de letters

kortverhaal

19/10/2020
🖋: 

Je bent niet neergeschreven, maar gevormd in een waas van woorden en ongewenste aanrakingen. 

Ze was het zonnetje dat ook in de herfst en winter aan de hemel stond om haar stralen op iedereen neer te laten. Op koude winterdagen verschool ze zich het liefst achter letters met een warme damp om haar heen. In die kille maanden zette de nacht zich al snel in, dan ging ze haar nestje opzoeken en krulde ze zich tot een donzig bolletje. ’s Ochtends startte ze de dag met zwarte koffie, opdat ze tijdens de lange lesdag niet naar dromenland zou vertrekken. Een paar uur later zat ze als tevreden student in een te grote aula. Dan keek ze om zich heen en was fier op wat ze al bereikt had.  
 
Die avond bracht de nachtzon me voor het eerst geen bescherming. Ooit was het anders: mijn schaduw bleef altijd naast me lopen, maar liet me vanaf dan in de steek. Je stond achter me en liep dan weer langs me. Tot je vervolgens weer achteraan in de rij aansloot. In het begin had ik nog geen oog voor jou, maar na een tijdje viel het me op. Jij viel me op. Er dook een koude damp op en een onbeschreven blad, want jij kwam uit het verhaal gestapt.  
Je was een terugkerende dansende schaduw die zich met de mijne wilde mengen. Uiteindelijk kwam je te dichtbij, zonder dat je wachtte op mijn toestemming. Je hebt me niks gevraagd en toch schreeuwde ik het antwoord. Misschien hoorde je me niet, maar ik heb geroepen. Mijn stem volgde het pad van mijn schaduw: het donker, de stilte in.  
 
Laat het me even duidelijk zeggen: het was allesbehalve aangenaam om te voelen dat je voortdurend dezelfde glijbaan nam. Ik wilde je meteen de zandbak in duwen, maar vond de kracht niet. Je maakte zandkastelen met daarin al mijn woorden die je verzandde. Het stond daar, maar ik kon het niet afbreken, want alles van mij zat erin. Jij kirde het uit van plezier als een peuter die voor het eerst zelf de trapjes van een speeltuig kon beklom en die zich dan liet meeglijden op een stuk metaal. Jij kon er na die eerste keer ook geen genoeg van krijgen. Die ene eenzame glijbaan in het midden van de speeltuin had geen stem – net zoals ik.  
Je bent ontsnapt uit je gedachtesprong en hebt er bij mij een onuitwisbare herinnering van gemaakt. Ik wil niet langer fluisteren, maar schreeuwen. Daarom verlies ik je tussen mijn letters. Hopelijk vind ik daar ook ergens mijn stem terug.  
 
Urenlang zat daar een meisje onder de tunnel bij halte Plantin voor zich uit te staren met opgetrokken knieën, haar gebarsten gezicht in haar handen begraven. Een jonge vrouw wier huid aan flarden lag, geen velletje meer over op haar broze huid. Haar veilige thuishaven was weggebrand zonder dat ze er warm van werd.  
Ze voelde geen tintelingen meer, ze voelde de koude nachtbries niet meer in haar kleren kruipen. Wat overbleef was een stel brandwonden die zelfs niet langer brandden. Ze werd gewoonweg achtergelaten, gratis weggegeven alsof ze niemand was.  
 
Ze zat daar, maar eigenlijk was ze weg.
 
 
De volgende ochtend belandde ik op mysterieuze wijze voor de voordeur van mijn vertrouwde bakstenen huis. Dat was het moment waarop de eerste reis in mijn gedachten aanving, het moment waarop jij je eerste weg op mijn huid uitstippelde. Sinds die ochtend kruipen er elke dag opnieuw tientallen onzichtbare vingers tussen die kleine moedervlekjes, die mijn armhaartjes strelen als vliegen en als scherpe nagels onopvallend zachtjes over mijn oude littekens wrijven.
Er branden sindsdien geen lantaarns meer langs de kant van de weg. Ik hoor geen voetstappen, maar je zet ze nog steeds. Ik zit vast. Ik staar me blind en jij blijft me volgen. Jij weet dat ik machteloos ben. Je kan me zien als het licht dat jou zal leiden naar wat je zoekt, jouw lantaarn. Nadat ik mijn veilig thuishaventje verloren heb, kan ik voor niemand meer het licht zijn. Ik blijf achter met natte haren, uitgedroogde wangen, schrammen over mijn hele lichaam en een opvallende lege blik. De zon schijnt daarbuiten, sterk in contrast met mijn onweersbuien.  
 
En toch vatte dat gebroken meisje de week daarop de lessen weer aan, kreeg ze te horen wat Heer Halewijn te zingen had in het Oudnederlands. Hoewel ze Taal- en letterkunde studeerde, konden zelfs verhalen haar niet meer bekoren. Aanhoren lukte haar nog, maar haar lippen bleven op slot. Het was de normaalste zaak van de wereld geweest dat een jonge vrouw urenlang alleen op straat in elkaar gezakt zat. Haar medestudenten zouden gewoon weer roddelen over hoe een ander gekleed was of over wat die persoon in het weekend had uitgespookt. Er zou weer gepraat worden over hun nachtelijke avonturen. De één had het gedaan in het park, de ander zou rustig afwachten tot het goede moment aanbrak, maar haar verhaal kenden ze niet…
 
De laatste weken bleef het dampende kopje thee onaangeroerd naast haar bed staan, haar lichaam niet meer omringd door een warme gloed. Haar lees- en werkboeken bleven gesloten, haar stralende glimlach kwam niet meer bovendrijven. Ze lag daar roerloos in haar grote bed, in elkaar gedoken. Ze verloor steeds meer terrein, steeds meer zichzelf. Niemand in haar dierbare directe omgeving merkte op dat ze eigenlijk al een hele tijd geleden vertrokken was. Ze zakte steeds verder weg, voelde elke dag tientallen vingers over haar lijf lopen. Niemand vroeg haar meer hoe het eigenlijk echt met haar ging. Haar tranen proefden niet langer zoet, maar bitter. Als ze in een bovenhemels leven geloofde, dan had ze ongetwijfeld gedacht dat de duivel het leven voor haar getekend had.  
 
Na haar eerste reis van besef, stapte ze over op een nieuwe vlucht. Nog steeds heerste er een stilte in de gangen van de vertrekhallen. Haar stem was nog altijd onbereikbaar, haar gedachten ongelezen en onuitgesproken.   
Ze heeft lang gewacht en nagedacht, maar eenmaal vertrokken had ze haar keuze gemaakt. Haar koffer hebben ze nooit ingeladen. Niet omdat ze haar vergeten hadden, maar omdat ze hem nooit gepakt had. Ze is onderzees verdronken in een waas van zijn woorden, voor ze goed en wel de kans kreeg om aan land te raken. Ze heeft je niet kunnen neerschrijven, niet kunnen uitspreken, want je bent gevormd in een waas van woorden en ongewenste aanrakingen.