Papa

column
01/04/2004

Kom, dacht ik op een dag, het is tijd voor het vaderschap.
Men moet niet proberen de jeugd te rekken totdat die ongemerkt overvloeit in het bejaardendom. Jeugd is maar het warmlopen voor het bestaan, het echte werk komt daarna. Het is de kunst om dan goed positie te kiezen, je moet je aan beide zijden bufferen tegen de dood, minstens met een vader en een zoon, liefst met nog meer kanonnenvlees. Dat heet zwaarte, de zwaarte van de heupbeweging en het armgezwaai van iemand die de middelste schakel vormt van een afstammingslijn.

De Grieken hadden dat goed begrepen. Als er in de Ilias sprake is van de zoon van een held, dan kan je er van op aan dat die zoon ook een gevolg heeft, met daarin dus bijvoorbeeld weer een zoon. De rekenkunde leert ons dan dat de oorspronkelijke held opa is. In tijden van brugpensioen zou men dat bizar kunnen vinden, maar zo hoort het in een fatsoenlijk maatschappijbestel.

Odysseus zelf is enigszins een uitzondering. Wanneer hij Ithaka verlaat, is zijn zoon Telemachos amper een jaar. Maar natuurlijk is Odysseus dan ook niet de echte held van het verhaal, hij is de kortgebroekte vlegel die thuis wegzeilt om de mythe van de mooie Helena na te jagen, een onderneming die geen enkele echte man ernstig zou overwegen. Hadden de Trojanen massavernietigingswapens? Onderdrukten ze hun buurvolkeren? Stuurden ze terroristen op pad? Niets van dat alles, maar… ze hadden een ontrouwe vrouw asiel geboden. De jonge Odysseus prikte zich aan haar faam als Doornroosje aan het spinnewiel, en net als bij haar moet dat geïnterpreteerd worden als een teken dat hij nog niet rijp was voor zijn opdracht. Misschien heeft Penelope hem wel zelf weggestuurd naar de kusten van Klein-Azië, waarschijnlijk liep zo’n woesteling maar voor de voeten in het huishouden. Een kerel die kelen wil wurgen, kan geen bekwame geitenmelker zijn!
Nee, de echte held van ‘Ilias’ en ‘Odyssee’ is natuurlijk Laërtes, de vader van Odysseus. Gedurende twintig jaar hield hij zijn rijk overeind, totdat het de volgende generatie beliefde om ook eens de handen uit de mouwen te steken. Hulde!

 

Maar daarover hebben we het nu niet. We hebben het over wat men moet doen.
En het antwoord is dus: ‘Snel opgroeien tot man’, Hoe men dit credo moet aanpassen als men een vrouw is, daarover willen we ons niet uitspreken. Het behandelen van teveel onderwerpen in een column leidt ontegenzeglijk tot vervlakking.

 

Ik nam de telefoon en zei “hallo”.
Als je een leven wil delen, dan moet je niet alles in één keer zeggen, anders blijft er al snel niets meer over.
‘Luister eens, mijn liefste, en hou je goed vast want we suizen met een onwaarschijnlijke snelheid door de ruimte. De samenleving verandert en wat gisteren verstandig en redelijk was, is morgen gedateerd. Het klassieke gezin heeft afgedaan, en de levenslange huiselijke stabiliteit die daarmee samenhangt, is nog maar enkelen gegeven. Dat hoeft geen catastrofe in te luiden, tenslotte is het kerngezin een recente economische uitvinding. Maar betekent dit dat we de overdracht van genen moeten overlaten aan die gelukkige enkelingen? Zou dat geen enorme verspilling zijn?

 

‘En overdenk ook eens wat reïncarnatie eigenlijk betekent. Dat is toch niets meer dan een uitzonderlijke gelijkenis tussen twee verschillende hersenlapjes, waardoor de bezitters het overweldigend gevoel krijgen de gewaarwordingen en eigenschappen van de ander te herkennen en daaraan het recht ontlenen zich elkanders reïncarnatie te noemen. Een klare definitie, me dunkt. Als je een blad papier wil laten reïncarneren, zul je niet lang moeten zoeken naar de meest adequate infrastructuur: een fotokopieermachine doet dat grondiger en goedkoper dan een sjamaan? En wat is nu, nog steeds, de beste kopieermachine voor hersenen?’

 

‘Maar ik wil niet reïncarneren. Ik wou dat ik kon regenen.’
‘Denk je? Dat is toch gewoon een extra functietoets op je toetsenbord die je een zekere macht geeft, een agrarische troef, maar verder...?’
‘Waarom maak je alle werkwoorden niet-wederkerend? Ik wil het niet làten regenen, ik wil zelf regenen! ‘
‘O’, zei ik.
Over het weer is het goed praten.