Vandaag: interview met Vic van de Reijt in de schrijversflat

01/02/2004
🖋: 
Auteur extern
Véronique Scheyvaerts

Sinds kort heeft Antwerpen een schrijversflat: een initiatief van het P.E.N.-Centrum (Poets Essayists Novelists) voor Vlaanderen dat wordt gesteund door de Universiteit Antwerpen. Een appartement wordt ter beschikking gesteld aan schrijvers die het moeilijk hebben door de situatie in hun thuisland of een boek i.v.m. Antwerpen in voorbereiding hebben. Zo iemand – die naar eigen zeggen aan beide eisen voldoet – is de Nederlandse uitgever en publicist Vic van de Reijt: hij heeft een biografie over Willem Elsschot (pseudoniem van Alfons De Ridder) in voorbereiding, verbleef tijdens de maand januari in navolging van Tahar Ben Jelloun in de schrijversflat en liet zich tot ons grootste literaire genoegen verleiden tot een interview.

U verzamelt singles, hebt twee bundels uitgegeven over het Nederlandstalige lied en naar aanleiding van de eeuwwisseling een top honderd samengesteld; u bent uitgever bij Nijgh en Van Ditmar en Elsschot-kenner. Zijn dat verschillende poses of is er meer aan de hand?

Vic van de Reijt Steeds meer heeft men de neiging één persoon maar één kwaliteit toe te dichten. Iedereen is een optelsom van een aantal vaardigheden en dat is bij mij ook. Het is wellicht zo dat ik veel publiciteit trek door mijn uitgeversbestaan, door mijn boekjes en mijn kennis over Elsschot. Alleen omdat mensen daarin geïnteresseerd zijn. De ene keer kom ik als liedjeskenner naar buiten, de andere keer als Elsschot-kenner. Dat zijn allemaal onderdelen van mijn persoonlijkheid.

 

Hoe zou u dan willen dat men u kent?

van de Reijt Als een optelsom, zoals iedereen. Onze hersens hebben allemaal een banale en een elitaire helft en dat loopt dwars door elkaar: dat is je persoonlijkheid. Maar heel veel mensen verstoppen hun elitaire helft en zijn uitsluitend banaal en die komen dan op VTM.
Daarnaast heb je ook veel elitaire mensen die hun banalere kant geen kans geven. Bij mij loopt dat allemaal door elkaar. Heel veel mensen zijn gehandicapt doordat ze deftig willen overkomen. Ik heb daar niet zoveel last van.

 

Ik ben helemaal geen chauvinist, absoluut niet.

 

U bent nu als biograaf van Elsschot te gast in de schrijversflat. Hoe bent u daar terechtgekomen?

van de Reijt Ik heb me een jaar vrijgemaakt van mijn werk en de uitgeverij overgedragen aan een collega. Het was natuurlijk heel moeilijk om dat te regelen, maar het is gelukt. Ik ben daarbij geholpen door een biografiebeurs van het Fonds voor de Letteren van Vlaanderen en Nederland. In de Boerentoren heb ik een werkkamer, die ik heb gekregen van Cyriel Van Tilborgh, bankdirecteur en voorzitter van het Elsschotgenootschap, dat ik samen met hem heb opgericht. Ik had dan al een kleine beurs, een werkkamer in Antwerpen – het is belangrijk om het onderzoek hier te doen omdat het archief niet verplaatst mag worden – en toen ik op zoek ging naar logies kreeg ik een tip dat er een flat bestond voor mensen die uit het buitenland kwamen en een boek over Antwerpen in voorbereiding hadden.

 

Schrijver-zakenman

Voor de biografie maakt u gebruik van het archief van Elsschots reclamebureau. Hoe ziet u de verhouding tussen de zakenman Alfons De Ridder en de schrijver Willem Elsschot? In Lijmen en Het been bijvoorbeeld neemt hij met Boorman de moderne zakenman op de korrel terwijl hij er zelf ook één was.

van de Reijt Daar is veel over te zeggen en dat zal ook de kern van mijn boek worden. Er is altijd gezegd dat de zakenman Alfons De Ridder en de schrijver Willem Elsschot niets met elkaar te maken hebben. Dat is natuurlijk onzin: het is één en dezelfde persoon. Ook Elsschot is een optelsom van verschillende kwaliteiten en karaktertrekjes. In zijn proza kan de afrekening plaatsvinden met zijn hardere alter-ego. Elsschot is een harde zakenman geworden en heeft zichzelf altijd kwalijk genomen dat er van zijn jeugdig idealisme zo weinig is overgebleven: hij heeft dat idealisme altijd zeer in andere jonge mensen gewaardeerd. In zijn zaken is Elsschot hard en dat staat nogal haaks op zijn bevlogenheid tijdens zijn jeugd.

 

In een interview met Peter van Brummelen van Het Parool hebt u gezegd ik citeer: “Suriname en Vlaanderen hebben heel veel met elkaar gemeen. Ik zeg altijd: Suriname moet weer een kolonie worden, maar dan van België.”

van de Reijt Suri-Vlaams wordt daar dan gesproken.

 

Wat wou u hiermee eigenlijk zeggen?

van de Reijt Vooropgesteld, ik hou heel erg van de Vlaamse en ook van de Surinaamse mentaliteit. Ik zie daar veel overeenkomsten in, vooral in de wijze waarop ze naar Nederland kijken: een beetje schamper. Als je als Hollander... – nu zeg ik Hollander, ik beschouw me zelf niet als een Hollander: ik ben een Brabander – ... als een Hollander hier met zijn neusklank vanalles heeft staan beweren dan kijken de Vlamingen toe, ze knikken – dat doen de Surinamers ook – en als hij ze de rug heeft toegedraaid dan gaan ze grappen maken. Ik kwam Alida Neslo (bekend van De Boomhut, nvdr.) – een heel mooie, donkere toneelspeelster van Surinaamse achtergrond die in Antwerpen woont – een jaar of tien geleden tegen en ze zei me: “Ik ben een Suri-Vlaamse”, en toen dacht ik: “Inderdaad”.

 

Met de rug naar de grens

Ik kan me dat zo voorstellen dat die Surinamers zich in Vlaanderen met hun mentaliteit, hun ironie, hun lichtheid en muzikaliteit veel beter zouden thuis voelen. Nederlanders zijn vaak zo hooghartig. Ze staan van oudsher met hun rug naar de grenzen toe, zowel naar de oostkant als naar de zuidkant en dat is alsmaar sterker geworden.
Ik kom uit Breda en woonde op vijftien kilometer van de grens. Voor mij is België altijd heel dichtbij geweest, maar boven de rivieren is de afstand tot België – en ook tot Duitsland – enorm groot. Ik ben helemaal geen chauvinist. Ik voel me hier in Antwerpen heel erg op mijn gemak: de wellevendheid, de vriendelijkheid waarmee je tegemoet getreden wordt. Onvergelijkbaar met Nederland: iedereen voelt zich daar verheven en veel mensen zeggen: “Ga jij naar Antwerpen, die Vlaams Blok-stad? Hoe kun je!?” Weet je, dat is het beeld. De landen zijn heel verschillend geworden: ze kennen elkaar niet meer. Het gaat in Nederland allemaal harder, sneller: ik erger me aan de toenemende oppervlakkigheid.

 

Vindt u dat het lied evengoed bestudeerd moet worden als de literatuur?

van de Reijt Ik heb een paar bloemlezingen uitgegeven: Toen wij van Rotterdam vertrokken en Ik ben blij dat ik je niet vergeten ben en daarin zijn de liedjes afgedrukt als gedichten. Ik vind het bizar om onderscheid tussen liedjes en gedichten te maken. Alle poëzie is uit het lied voortgekomen: het lied was de eerste vorm van poëzie en rijm en metrum waren hulpmiddelen om het gedicht te kunnen onthouden. Op het moment dat iedereen geletterd was, is het gedicht autonoom geworden en kwam het ook zonder zangwijzen verder. Ik ben er dan ook ontzettend voor dat op de universiteit dit soort cultuur bestudeerd wordt. En dan moet je niet altijd de vraag stellen of dit nu hoogstaande literatuur is.
Als je de mentaliteit van de bevolking wil leren kennen dan heb je meer aan een studie van het lied dan aan de gedichten van Claus, Lucebert of wie dan ook. Ik erger mij soms aan het geschamper uit wetenschappelijke kringen: ik ben niet geïnteresseerd in wetenschap. De biografie die ik schrijf hoeft geen proefschrift te worden. Het doelpubliek van mijn biografie is de lezer van Elsschot, maar wetenschappers mogen haar natuurlijk ook lezen ...