Riooljournalistiek?

De ruien van Antwerpen verkend
20/03/2006
🖋: 

Antwerpen heeft er sinds 2005 een toeristische trekpleister bij. Vorig jaar werd met de opening van het Ruihuis aan de Suikerrui, het oude ruienstelsel van de historische binnenstad opnieuw toegankelijk gemaakt voor het grote publiek. De respons van de Sinjoren hierop was groot. Zo groot dat men al enkele weken of maanden geduld moet hebben om een plaats te kunnen boeken voor een rondleiding. Aangezien de termen ‘passie’, ‘Antwerpen’ en ‘geschiedenis’ bij mij nogal vaak uitgesproken worden in één zin, kon een bezoek niet uitblijven.

Dat het behoorlijk druk kan zijn tijdens weekends of verlofperiodes kan onze gids alleen maar bevestigen. Tijdens weekdagen daarentegen valt dit heel goed mee. Mijn metgezel en ik hebben het geweten. We waren de enige bezoekers die namiddag waardoor we het bijna letterlijk “onze” rondleiding konden noemen.

 

Een rui mag niet verward worden met een riool. Ze doet dienst als afwatering voor regenwater en aanvoer van schoon water en kon tijdens de Middeleeuwen zelfs dienen als verdedigingslijn. Door de verscheidene stadsuitbreidingen werd ook het netwerk van ruien, vlieten en vesten steeds verder uitgebreid. Deze kronkelden zich rond en door de stad en waren toen nog niet overwelfd. Toen Antwerpen tijdens de achttiende en negentiende eeuw steeds meer te kampen kreeg met almaar terugkerende epidemieën van cholera, tyfus, pokken of dysenterie ging men de oorzaak hiervan zoeken in kwalijke dampen, afkomstig van de open ruien, vlieten en vesten. Hoewel de stad haar burgers altijd verboden had om hun afval in de ruien te slingeren, klaagden vele mensen over de stank van de ruien. De stad wou de zaak ter harte nemen, maar beschikte niet over het nodige geld om alle ruien te laten overwelven. Daarom mochten particulieren het deel van de ruien dat voor hun deur liep, op eigen kosten laten overwelven als zij een degelijk bouwplan konden voorleggen. Daarbij zorgde iedereen er wel voor dat alle afvoerkanalen voor afval uitkwamen in de ruien waardoor deze uitgroeiden tot ‘'echte' riolen. Vanaf 2000 begon Aquafin met het bouwen van nieuwe afvalwatercollectoren en probeerde men het rioolwater opnieuw te scheiden van het regenwater. Met succes, want sindsdien loopt het rioolwater in aparte buizen doorheen de ruien.

 

Het pad dat we zullen volgen, strekt zich uit van de Suikerrui tot ongeveer aan de Sint-Paulusplaats. Hierbij lopen we onder de Grote Markt, inclusief enkele woonblokken, de Melkmarkt, de Stadsbibliotheek, het Hendrik Conscienceplein, de Carolus Borromeuskerk, de vroegere Wijngaardbrug, de Minderbroedersrui en de Sint-Paulusstraat door.

 

Na het aantrekken van een gepaste plunje, dalen we af naar de Suikerrui. Onder ons bevindt zich het klaterende en verrassend heldere water van de volop in gebruik zijnde rui. Vooraleer ik in het bootje stap dat me een tiental meter verder op drogere bodem zal afzetten, zoekt de gids met zijn licht in het water nog naar kleine stekelbaarsjes. Vandaag hebben we wat dat betreft pech, maar verderop zullen er nog kansen genoeg zijn om de plaatselijke fauna te bekijken. Ik bedwing de kinderlijke reflex mijn metgezel uit te dagen om van het water te proeven en concentreer mij op de uitleg van de gids.

 

de Suikerrui ondergronds (© Jonas Vincken | dwars)Al van bij het begin komt de gids terug op het feit dat de meeste stukken van de overwelfde ruien aangelegd en gebouwd zijn op kosten van en aan de hand van individuele plannen van de rijkere ruibewoners. Het resultaat hiervan was typisch Belgisch: de verschillende stukken tonen een grote verscheidenheid aan soorten gewelven, bouwstijlen en gebruikte materialen. Deze architecturale variatie biedt wel een pittoresk aanzicht. We komen ook veel bogen tegen die vroeger de rand van een brug over de ruien hadden gevormd. Aan de vormen en kleuren van de gebruikte stenen is duidelijk te zien dat men in de loop der eeuwen veel bijgebouwd heeft. Toch valt heel dikwijls de volmaaktheid van de plafonds en de doorgangen op. Bij de uiteindelijke afwerking heeft men er naar gestreefd om de doorstroming van het water zo vlot mogelijk te laten verlopen. Concreet houdt dit in dat de rui overal even breed werd gehouden zodat er geen hoekjes zouden komen waarachter het slib of het afval zich zou kunnen opstapelen.

 

Onderweg komen we ook een aantal schoorstenen tegen. Deze werden, dikwijls te midden van huizenblokken, gebouwd zodat er een degelijke verluchting gegarandeerd kon worden. In één ervan kan je zelfs door middel van spiegels een glimp opvangen van het noordelijke zijportaal van de kathedraal. Ter hoogte van de Melkmarkt wijst de gids ons op het vele spinrag dat aanwezig is tegen de wanden. Dankzij de constante vochtigheid en temperatuur van 10 tot 13°C kunnen hier spinnensoorten overleven die je bovengronds alleen maar terugvindt in vochtige gebergtestreken. Hoewel het Kiel hier nog een heel eind vandaan ligt, doorkruist af en toe een rat de lichtbundel van onze lampen. Er wordt soms gezegd dat er hier meer ratten leven dan er bovengronds mensen rondlopen, maar deze vlieger gaat niet op voor de ruien. Omdat het geen riool meer is, is er nog maar weinig voedsel aanwezig voor knaagdieren waardoor het voor hen hier niet zo interessant toeven is. Onze gids voegt hier nog aan toe: “Tzénner klèntjes. Dju, zèmme gejoengd.” Dieren die hier dan weer wel goed gedijen zijn bijvoorbeeld de zogenaamde véttege varkskes (Antwerpse woord voor pissebedden).

 

Ondertussen blijven de verschillende architecturale stijlen en materialen elkaar opvolgen. De bezoeker kan dankzij de straatnaambordjes, die er al zo'n 150 jaar geleden bevestigd werden, perfect volgen waar hij zich ergens zes meter onder de stad bevindt. Daarnaast valt er ook uit af te leiden hoeveel bruggetjes er vroeger waren in de stad zelf. We laten de Melkmarkt achter ons en wandelen door tot aan het bordje ‘'Jezuïetenplein' (de vroegere benaming voor het huidige Hendrik Conscienceplein). De vroegere Jezuïetenrui werd overwelfd toen werd begonnen aan de bouw van de Carolus Borromeuskerk, één van de mooiste staaltjes van barok in onze stad. Als er bovengronds pracht, praal en grandeur uitgestraald kon worden, dan mocht dit ondergronds ook, redeneerden de jezuïeten blijkbaar. Hun stukje rui werd aangelegd in peperdure witte Balegemse stenen. Na de bocht die we hier nemen, om vervolgens het tracé van de Minderbroedersrui te volgen, kruisen andere stukken rui onze weg die (nog) niet toegankelijk zijn voor het publiek. Eén daarvan, die afkomstig is van de Katelijnevest en de Meir en net volgt achter de bocht van de Carolus Borromeuskerk, bevat nog een interessant detail. In de wand is een opening aangebracht die uitkomt in de crypte van de voornoemde kerk. Tijdens WO I werden langs deze weg voedingswaren de stad in gesmokkeld om de noodlijdende bevolking te kunnen bevoorraden buiten de wil om van de Duitse bezetters. Kwatongen beweerden ook wel eens dat langs deze weg de monniken uit daarboven gelegen jezuïetenklooster zich 's nachts ongemerkt naar de meisjes van plezier begaven.

 

Na enige tijd de Minderbroedersrui te hebben gevolgd komen we bijna bij het einde uit op een indrukwekkend kruispunt van gangen, de zogenaamde '‘kapel'. De overdekte ruimte hier is groots in alle opzichten. Dankzij de aanwezige kolommen en steunberen waant men zich in de catacomben van Parijs of Rome. Dat er vroeger al mensen waren die onder de indruk kwamen van deze plek, wordt al snel duidelijk als de gids een paar oude wijnflessen en glazen bijlicht. Ergens in het laatste decennium van de negentiende eeuw was er een groep Engelse ingenieurs in de ruien afgedaald om de structuur en de architectuur ervan te bestuderen. De omgeving van ‘de 'kapel' was hen zo goed bevallen dat ze besloten om er een feestje te houden, waarbij het eten door de mangaten van de straat via manden aan touwen naar beneden werd gelaten. Een undergroundparty avant la lettre, me dunkt.

 

De meeste rondleidingen eindigen hier, maar onze gids vraagt of wij zin hebben om nog een eindje verder te lopen in de richting van de vroegere Koolvliet. Bij het rechttrekken van de Scheldekaaien na 1881 moesten alle vlieten, kleine inhammen van water aan de oevers van de stad die ook onderhevig waren aan het tij, verdwijnen. Enkele straatnaamborden doen ons daar nog aan herinneren, zoals de Sint-Jansvliet, de Waalse en Vlaamse kaai, de Brouwersvliet en dus ook de Koolvliet. Ook hier passeren we onder andere de in het oog springende overwelving die uitgevoerd werd in opdracht van de dominicanen van Sint-Paulus en nog een hele oude en (nog?) niet-toegankelijke andere rui die evenwijdig loopt met de kaaien en zo de ruiencirkel rondom de stadskern van het historische Antwerpen naar de Suikerrui toe omsluit. We kunnen ook nog de boog zien waar vroeger de rui uitmondde in de vliet. Onze gang, echter, loopt dood aan een schuif die het verzamelde water van de collector onder de kaaien van ons scheidt. Letterlijk en figuurlijk het eindpunt van onze ondergrondse tocht. We keren een stukje op onze schreden terug en beklimmen de trappen die uitkomen in het Stadsmagazijn aan de Keistraat, hartje Schipperskwartier. Ik wrijf in m'n ogen om terug te wennen aan het zonlicht. Het was die dag ongeveer 3°C warm en de lucht zat vergeven van de CO². Ik wist dan al dat het eerste wat mensen mij over mijn bezoek aan de ruien zouden vragen, zou zijn of het daar beneden niet verschrikkelijk stonk. Wel, dat viel nog heel goed mee!